Historie

Geschiedenis Brandweer Zaltbommel

Brand is en was iets vreselijks om aan de lijve te ondervinden, maar ook fascinerend om als toeschouwer naar te kijken. Tot de 17 e eeuw was men bijna machteloos bij brand. Bidden en hopen dat de wind gaat draaien of dat het ging regenen ware de voornaamste middelen om brand te bestrijden.

Zo ook in Zaltbommel, er was tot 1715 geen sprake van een georganiseerde brandweer in de stad. Kleine brandjes waren funest en konden uitgroeien tot complete stadsbranden. In de jaren 1368, 1462, 1503 en 1524 werd een groot deel van Zaltbommel verwoest door brand. Ook kerktorens vormden een risico, deze werden tijden onweer vaak getroffen, de bliksemafleider werd pas in de 19 e eeuw uitgevonden. Ook de spits van de St. Maartenstoren werd tweemaal door dat lot getroffen. Daarna werd wijselijk besloten om de spits maar niet meer op te bouwen.

In 1715 werd door de gemeente een brandkeur in werking genomen Deze brandkeur regelde de organisatie van de brandweer, de alarmering en het materieel dat de brandweer ter beschikking stond. Het laatste gedeelte van de brandkeur omvatte een handleiding hoe het materieel gebruikt diende te worden.

De brandweer was een plichtbrandweer. Zij ontvingen geen loon en waren verplicht te reageren bij alarmering. De brandweerpenning werd gebruikt als controlemiddel. Iedere brandweerman bezat er een en was verplicht deze in te leveren bij zijn brandmeester. Zo kon hij controleren of iedereen op het alarm gereageerd had. Een systeem dat tot in de 20 e eeuw dienst deed. De alarmering ging als volgt:

Diegene die de brand constateerde moest de straat oplopen en luid “brand” roepen dat werd dan overgenomen door de ratelwachten die brandweer, de burgemeesters en het garnizoen alarmeerden. Het garnizoen was noodzakelijk om nieuwsgierigen op afstand te houden. Ramptoerisme is dus iets van alle tijden;

Het materieel dat de brandweer ter beschikking stond was een handspuit met slangen deze stond opgesteld in het spuithuis bij de st-maartenskerk. Daarnaast waren er brandemmers beschikbaar die bij daarvoor aangewezen burgers in huis hingen. En deze mochten alleen in geval van brand gebruikt worden. Op baldadigheid met het materieel stonden strenge straffen, het was verboden mensen nat te spuiten of om de brandemmers op iemands lijf te gooien.

Mem moet wel bedanken dat brandweer geen beschermde kleding had, de brandmeesters waren te herkennen aan de zogenaamde brandmeester stok . De brandmeester bemoeide zich niet met het blussen van der brand, maar slechts met het ritme van het pompen. Met zijn gaf de brandmeester het ritme aan.

In 1822 werd er een nieuwe verorderning opgesteld door de gemeente. Het materieel werd voortaan opgeslagen in de Oliestraat. Tot 1970 zou de brandweer hier gehuisvest blijven.

Om de brandweer wat te stimuleren waren er premies te verdienen. Zeven gulden voor wie het eerste de opperbrandmeester alarmeerde, en de ploeg die als eerste de spuit te plaatse bracht. Zes gulden voor de eerst gevulde waterton en drie voor de tweede. Tweemaal per jaar werd re geoefend en dan werd meteen het materieel geïnspecteerd. Dit vond men in 1822 ruim voldoende. Het opvolgen den orders tijdens brand moest met de nodige beleefdheid gebeuren op straffe van een boete van één gulden.

Deze verordening werd in 1910 opnieuw aangepast. Waarbij werd vastgesteld dat een brandweerman niet meer dan zes branden per jaar moest opdraven, waarbij de duur van een brand niets uitmaakte. Verder hoefde een brandweerman niet meer dan twee uren per jaar te oefenen. Voor deze brandweerplicht werd een vergoeding vastgesteld.

Naar aanleiding van de brand in het oude klooster in de Nieuwstraat in 1921 werd besloten tot de oprichting van een vrijwillige brandweer. Op 16 november 1921 was de oprichtingsvergadering in ’t Nut. De vrijwilligheid van de brandweer bestond uit grotere zelfstandigheid ten opzichte van de gemeente. De leden zouden geen vergoeding meer ontvangen, maar zelfs contributie van vijfentwintig cent per jaar betalen om lid te mogen zijn van de vrijwillige brandweer. Van de contributies en de donateurs werd het materieel betaald. Verantwoordelijk voor het verzamelen van donateurs was Gerrit van Maren sr. Ook wel Gerritje genoemd. Hij nam zijn werk erg serieus getuige het volgende verhaal. Gerritje ging naar de pastoor met de vraag of hij donateur wilde worden. De pastoor twijfelde, waarop Gerritje zei: “maar dat moet u atlijd doen, want de dominee is ook donateur geworden en die gaf wel vijftig gulden.” “Nou dan kan ik ook niet achterblijven”, zei de pastoor en hij gaf 75 gulden. Toen ging Gerritje met hetzelfde verhaal naar de dominee met als resultaat 100 gulden.

De alarmering werd in deze tijd ook aangepast. De scheepshoorns die de brandweer moesten alarmeren leken teveel op die van de vissers die op vrijdag hun vis kwamen verkopen. De brandweer stond vaak op vrijdag voor niks aan het spuithuis. Dus kwamen er signaalhoorns.

In 1926 werd door de brandweer een motorspuit gekocht, deze kreeg de bijnaam “kleine vuurvreter”. Deze heeft dienst gedaan in Rossum in 1929, toen daar een boerderijbrand uit hand liep en eenentwintig huizen in de as werden gelegd.

Tot de aanschaf van een ladderwagen werd in 1940 overgegaan, deze is echter na afschrijving nooit meer vervangen.

Na de tweede wereld oorlog veranderde er veel voor de brandweer. Er kwamen uniformen beschikbaar en voortaan zou de woensdagavond als oefenavond dienst doen. De alarmering werd overgenomen door sirenes van de B.B. Ook zouden de leden nu een cursus gaan volgen, die niet teveel mocht kosten want zo goed als een beroepsbrandweer zouden we niet worden.

De eerste tankautospuit van de Bommelse brandweer werd in 1955 geleverd. Deze is nog steeds in bezit van de brandweer en heeft de bijnaam “oude marie” Zij heeft ook een mooi plekje gekregen in onze kazerne. Met de komst van de “oude Marie” kwam ook voor het eerst het ruimte gebrek van de brandweer ter sprake. De garage in de Oliestraat was vol. Er werd gedacht aan de Boterhal in de Waterstaat als alternatief. Gelukkig is dat niet doorgegaan, want 7-01-1965 zag de Boterhal er zo uit na een heftige brand. 

Overigens was deze brand in de nacht na de jaarlijkse algemene ledenvergadering, die plaatsvond in het café Verwoerdt, zodat enkele spuitgasten niet geheel nuchter meer aan de stralen stonden. Op de opmerking van burgemeester Wielinga dat het ernstig naar Jenever rook bij enkele brandweermensen, antwoordde een van hen gevast dat het Waalwater wel erg verontreinigt moest zijn. 

Na een uitbereiding van het wagenpark in 1963 werd de kazerne aan de Oliestraat echt te klein. Bovendien werd het materiaal aangetast door vocht. Toch werd er op korte termijn geen beslissing genomen over de nieuwbouw van de kazerne.

In 1968 kreeg de brandweer de beschikking over hulpverleningsgereedschap en een blusboot. Door ruimtegebrek moest de blusboot in de Waag aan de Markt worden geplaatst. Een nieuwe kazerne werd steeds urgenter. Plannen gemaakt door de heer Riebergen, commandant en architect, werden door de gedeputeerde staten in 1967 afgewezen. Uiteindelijk werd besloten voor een tijdelijke oplossing. Er zou gebouwd worden aan de Beersteeg naast het terrein waar de nieuwe gemeentewerf zou komen. Het werd een tijdelijke huisvesting voor ten hoogste twintig jaar, het werden er drieendertig.

Op 8 December 1970 werd de kazerne aan de Beersteeg officieel geopend. Burgemeester Broekens opende de kazerne door een van de garagepoorten te onsluiten.

Eind jaren zeventig werd er voor het eerst gesproken over regionalisatie van de brandweer en over stil alarm. De voertuigen werden in 1978 vervangen door nieuwe wagens. De blusboot was in 1975 ingenomen door Rijkswaterstaat. Niemand was hier rouwig om, want als er vanaf de boot werd gespoten was de kracht zo groot dat de boot achteruit gespoten werd.

Op 29 november 1980 kreeg de brandweer de beschikking over stil alarm. De activering van de piepers kon vanuit de huizen van de stafleden of de centrale aan de Beersteeg. U snapt dat de belasting voor deze mensen erg groot was. Per 1-januari 1987 werd de alarmering overgenomen door de regio Rivierenland.

Veel verandering kwamen er voor de brandweer met de regiovorming. Ik denk hierbij aan het vergoedingssysteem, de opleidingen en oefeningen die aan strengere eisen verbonden werden. Het leek wel of het aantal branden ook explosief steeg in deze jaren. Ik noem hier in vogelvlucht: de uitslaande brand op 5-4-88 op de hoek Waterstaat en gasthuistraat, de kleuterschool aan de Prins van Oranjestraat, de kleuterschool aan de Zandkampen, iemand had het dus op kleuterscholen voorzien. De technische school en de kapschuur in 1990

De komst van een beroepscommandant in 1993 bracht ook de plannen voor de nieuwboouw van een kazerne weer ter tafel. Als locatie werd al snel besloten voor de Steenweg naast het nieuwe politiebureau en de ambulancepost. Vele plannen passerden de revue, maar uiteindelijk werd na de herindeling in 1999 tot actie overgegaan. Met als resultaat een modern gebouw dat voldoet aan de eisen van de tijd en waar we van uit gaan dat dit gebouw zeker langer dan 33 jaar dienst zal doen.